KOPLAMPEN AFSTELLEN
![](/sites/default/files/uas/nld/X61VE/ud30427_1_1.jpg)
Met de draaiknop 1 kan de stand van de koplampen aangepast worden aan de belading van de auto.
Als u deze knop 1 omlaag draait dan gaan de lichtbundels naar beneden; draait u de knop omhoog dan gaan de lichtbundels ook omhoog.
Onbelast moet de draaiknop 1 op 0 staan.
Als de auto gedeeltelijk of vol belast is, moeten de lichtbundels van de koplampen worden afgesteld zodat de weg tussen 50 en 100 meter wordt verlicht. Gebruik dan de standen 1 t.e.m. 4 van de draaiknop.
![](/sites/default/files/uas/nld/X61VE/ud30427_1_2.jpg)
A Verkeerde afstelling: de lichten schijnen te ver en kunnen verblinden. Draai de kartelknop omlaag om de lichtbundel lager te zetten.
B Goede afstelling: de lichtbundel schijnt maximaal tussen 50 en 100 meter ver.
Wanneer u links rijdt met een auto met de bestuurdersstoel aan de linkerkant (of andersom), bent u verplicht om tijdens uw verblijf de lichten tijdelijk af te stellen.
![](/sites/default/files/uas/nld/X61VE/ud30427_1_3.jpg)
Tijdelijke afstelling
Open de motorkap en zoek de markering B nabij een van de koplampen.
Draai voor elke koplamp de schroef 1 met een schroevendraaier een kwartslag naar de - om de koplampen te laten zakken.
Plaats de schroef na uw verblijf opnieuw in de oorspronkelijke stand: draai de schroef 1 een kwartslag naar de + om de koplampen te laten stijgen.