Terug naar de lijst

VERLICHTING EN SIGNALEN

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

š Markeringslichten

Draai de ring 2 tot het symbool bij het merkteken 3 staat.

Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.

Functie verlichting overdag

(alleen voorlampen)

Indien aanwezig schakelt de dagrijverlichting, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te bedienen, overdag automatisch in bij het starten van de motor en uit bij het stoppen van de motor.

Opmerking: De rijverlichting dooft automatisch als het controlelampje brandt.

Wanneer u links rijdt met een auto met de bestuurdersstoel aan de linkerkant (of andersom), bent u verplicht om tijdens uw verblijf de lichten opnieuw af te stellen. KOPLAMPEN VERSTELLEN.

Controleer, voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto. KOPLAMPEN VERSTELLEN. Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwerpen, enz.).

k Dimlicht

Handbediend

Draai de ring 2 tot het symbool bij het merkteken 3 staat. Dit controlelampje op het instrumentenpaneel licht op.

Automatische werking

(afhankelijk van de auto)

Draai de ring 2 tot het symbool AUTO bij het merkteken 3 staat: draaiende motor, de dimlichten schakelen automatisch in en uit, naargelang de helderheid buiten, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.

De dimlichten uitschakelen:

- draai de ring 2 naar stand š

of

- afhankelijk van het voertuig, naar stand 0;

Het controlelampje k op het instrumentenpaneel gaat uit..

Lichten uit

De lichten gaan automatisch uit na stoppen van de motor, openen van het bestuurdersportier of vergrendelen van de auto. In dat geval worden de lichten ingeschakeld wanneer de motor de volgende keer wordt gestart overeenkomstig de stand van de ring 2 als het buiten donker wordt en uit als het weer licht wordt, zonder dat de schakelaar 1 gebruikt hoeft te worden.

á Grootlicht

Met draaiende motor, duw met de dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.

Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in te schakelen, trekt u de lichtschakelaar 1 opnieuw naar u toe.

Waarschuwingssignaal verlichting brandt nog

Indien de lichten worden ingeschakeld na het stilzetten van de motor, klinkt er een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier om u te waarschuwen dat de lichten nog branden (om ontlading van de accu te voorkomen).

g Mistlichten voor

Draai de middelste ring 4 van de schakelaar 1 zo dat het symbool bij het merkteken 3 staat en laat dan los.

De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

f Mistachterlicht

Draai de middelste ring 4 van de schakelaar zo dat het symbool bij het merkteken 3 staat en laat dan los.

Afhankelijk van de auto, gaat de schakelaar terug in stand 0 of blijft hij in dezelfde stand staan.

De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden.

Zodra de weersomstandigheden dit toelaten moet u het mistachterlicht uitschakelen om de achter u rijdende weggebruikers niet te hinderen.

Lichten uit

Draai de middelste ring 4 opnieuw tot de markering 3 tegenover het symbool van het mistlicht staat dat u wilt uitschakelen. Het bijbehorende controlelampje op het instrumentenpaneel licht op;

Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan ook de mistlichten voor en achter uit.

Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van voorwerpen die voorbij de voorkant van het dak uitsteken, werkt de automatische verlichting niet altijd.

Het inschakelen van de mistlichten blijft onder controle van de bestuurder: de controlelampjes op het instrumentenpaneel informeren u over het inschakelen (controlelampje brandt) of uitschakelen (controlelampje uit).

Functie “uitschakelvertraging”

(afhankelijk van de auto)

Met deze functie blijven de dimlichten korte tijd branden (voor het verlichten van het openen een hek, enz.).

Als de motor en de lichten uitgeschakeld zijn, de 2 ring op AUTO staat, trekt u de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten en dimlichten gaan ongeveer 30 seconden aan samen met de waarschuwingslampjes š en k op het instrumentenpaneel.

Om deze tijd te verlengen, kunt u de schakelaar tot vier keer naar u toe trekken (de maximale tijd is twee minuten).

Het bericht “Follow me home_ _ _ˮ verschijnt samen met de oplichttijd op het instrumentenpaneel om deze handeling te bevestigen. Daarna kunt u uw auto vergrendelen.

Om de verlichting uit te schakelen voordat deze automatisch uitschakelt, verdraait u de ring 2 (de stand is onbelangrijk) en draait u deze daarna terug in de stand AUTO.