Terug naar de lijst

FUNCTIE STOP AND START

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Dit systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik en vermindert de uitstoot van broeikasgassen.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer de auto begint te rijden.

Tijdens het rijden zet het systeem de motor af (op stand-by) wanneer de auto stilstaat (file, voor een stoplicht, enz.).

Werkingscondities van het systeem

De motor wordt op stand-by gezet als:

- de auto na de laatste stilstand heeft gereden;

- de versnellingshendel in de neutrale stand staat (neutraal);

- het koppelingspedaal wordt losgelaten;

en

- de auto rijdt trager dan ongeveer 3 km/u.

Het waarschuwingslampje verschijnt op het instrumentenpaneel om u te melden dat de motor op stand-by staat.

De uitrustingen van de auto blijven in werking terwijl de motor stilstaat.

De motor start weer wanneer u het koppelingspedaal indrukt of naar een versnelling schakelt.

Bijzonderheid van het automatisch weer starten van de motor

Onder bepaalde omstandigheden kan de motor vanzelf weer starten om uw veiligheid en uw comfort te waarborgen.

Rijd niet met de auto wanneer de motor op stand-by staat (het waarschuwingslampje wordt op het instrumentenpaneel weergegeven).

Als u uit de auto stapt, waarschuwen een geluidssignaal en de boodschap “ZET CONTACT UIT” dat de motor op stand-by staat en niet is afgezet.

Dat kan zich met name voordoen wanneer:

- de buitentemperatuur te laag of te hoog is (lager dan circa 0 °C of hoger dan circa 35 °C);

- de functie “helder zicht” is ingeschakeld (raadpleeg de paragraaf “airconditioning” in hoofdstuk 3);

- de accu onvoldoende geladen is;

- de rijsnelheid van de auto is hoger dan 5 km/u (bij afdalen, etc.).

- het rempedaal herhaaldelijk wordt ingedrukt of er vaak wordt geremd;

- Het herstarten kan worden onderbroken als het koppelingspedaal te snel wordt losgelaten terwijl een versnelling wordt ingeschakeld.

-...

Voordat u de auto verlaat, moet de motor worden afgezet en niet op stand-by worden gezet (raadpleeg de paragraaf “Starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2).

Bijzonderheid van auto’s met afstandsbediening

Sommige van deze omstandigheden maken dat de motor niet automatisch weer wordt gestart bij het openen:

- van een van de portieren voor auto’s met sleutel;

- het passagiersportier voor auto’s met RENAULT-card.

Omstandigheden waarbij de motor niet op stand-by wordt gezet

Afhankelijk van de auto, kan het systeem onder bepaalde omstandigheden de motor niet op stand-by zetten. Dit is het geval als:

- de achteruitversnelling is ingeschakeld;

- de motorkap niet is vergrendeld;

- voor auto’s met RENAULT-card, het bestuurdersportier is niet gesloten;

- voor auto’s met RENAULT-card, de bestuurdersgordel is niet vastgemaakt;

- de buitentemperatuur te laag of te hoog is (lager dan circa 0 °C of hoger dan circa 35 °C);

- de accu onvoldoende geladen is;

- het verschil tussen de temperatuur in de auto en de ingestelde temperatuur van de thermostatische airconditioning te groot is;

- de functie “helder zicht” is ingeschakeld (raadpleeg de paragraaf “airconditioning” in hoofdstuk 3);

- de temperatuur van de koelvloeistof te laag is;

- het roetfilter automatisch wordt gereinigd;

- de functie “Verhoogd stationair toerental” is ingeschakeld (Raadpleeg de paragraaf “Verhoogd stationair toerental” in hoofdstuk 2);

-...

Het waarschuwingslampje verschijnt op het instrumentenpaneel en geeft aan dat de motor niet in stand-by kan gaan.

Bijzondere gevallen

- Als de bestuurder, terwijl het systeem in werking is en de motor stand-by is (verkeersopstopping, stilstaan voor een stoplicht enz.), uit zijn stoel komt of zijn gordel losmaakt en het bestuurdersportier opent, wordt voor auto’s met RENAULT-card het contact verbroken. Om weer weg te rijden en het Stop and Start-systeem weer in te schakelen, drukt u op de startknop (zie "Starten, stoppen van de motor" in hoofdstuk 2).

- Wanneer de motor afslaat terwijl het systeem in werking is, trapt u het koppelingspedaal volledig in om de motor weer te starten.

Voordat brandstof wordt getankt, moet de motor worden afgezet (en niet op stand-by worden gezet): zet de motor af (raadpleeg de paragraaf “Starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2).

Inschakelen, uitschakelen van de functie

Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te schakelen. De boodschap “STOP EN START NIET ACTIEF” verschijnt op het instrumentenpaneel en het controlelampje 2 in de schakelaar gaat branden.

Met nog een keer indrukken schakelt u het systeem weer in. De boodschap “ STOP EN START ACTIEF ” verschijnt op het instrumentenpaneel en het in de schakelaar 1 geïntegreerde controlelampje 2 dooft.

Het systeem wordt automatisch weer ingeschakeld bij elke vrijwillige start van de auto (raadpleeg de paragraaf “Starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2).

Bijzonderheid: als de motor op stand-by staat en op de schakelaar 1 wordt gedrukt, wordt de motor automatisch opnieuw gestart.

Storingen

Wanneer de boodschap “STOP EN START CONTROLEREN” op het instrumentenpaneel verschijnt en tegelijkertijd het controlelampje 2 in de schakelaar 1 oplicht, wordt het systeem uitgeschakeld.

Raadpleeg een merkdealer.

Voordat u de auto verlaat, moet de motor worden afgezet en niet op stand-by worden gezet (raadpleeg de paragraaf “Starten, stoppen van de motor” in hoofdstuk 2).

Als de functie Stop and Start is geactiveerd, kan in noodgevallen de motor opnieuw worden gestart door het koppelingspedaal in te drukken.