Terug naar de lijst
VERLICHTING EN SIGNALEN
VERLICHTING EN SIGNALEN
zijlichten
- Draai de ring 2 tot het symbool tegenover de markering 3 staat;
Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.
Opmerking: afhankelijk van de auto kunnen de stadslichten alleen handmatig worden geactiveerd
terwijl de parkeerrem is aangetrokken of, afhankelijk van de auto, terwijl de versnellingspook
in de stand P staat. Anders wordt het bericht "Markeringslicht Niet beschikbaar" weergegeven op het instrumentenpaneel om u te informeren dat het niet mogelijk is
om de zijverlichting te activeren.
Functie verlichting overdag
De dagrijverlichting gaat overdag automatisch aan, zonder dat u de schakelaar 1hoeft te bedienen, bij het starten van de motor en gaat uit als de motor stopt.
Dimlichten
- Handbediend
Draai de ring 2 tot het symbool tegenover de markering 3 staat; Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.
Automatische werking
(afhankelijk van de auto)
Draai de ring 2 tot het symbool AUTO tegenover de markering 3 staat: met draaiende motor schakelen de dimlichten automatisch in en uit naargelang
van de helderheid buiten, zonder dat u de schakelaar 1 hoeft te bedienen.
Afhankelijk van de auto gaan de dimlichten automatisch aan na enkele wisbewegingen
van de ruitenwisserbladen.
WAARSCHUWING
Controleer voordat u in het donker wegrijdt, de werking van de verlichting en stel
indien nodig de stand van de koplampen af op de belasting van de auto AFSTELLEN VAN DE KOPLAMPEN.
Zorg ervoor dat de lichten niet bedekt zijn (vuil, modder, sneeuw, vervoer van voorwerpen,
enz.).
Grootlicht:
- Met draaiende motor, duw met de dimlichten aan tegen de lichtschakelaar 1. Dit controlelampje op het in-strumentenpaneel licht op.
Om het grootlicht uit en het dimlicht weer in te schakelen, trekt u de lichtschakelaar
1 opnieuw naar u toe.
Functie "Zet lichten omhoog tijdens het rijden"
Als het grootlicht is ingeschakeld, verbetert de functie "Zet lichten omhoog tijdens
het rijden" het zicht van de bestuurder door het dimlicht en grootlicht automatisch
omhoog te zetten.
Tijdens het uitschakelen van het grootlicht keren de dimlichten automatisch terug
in hun oorspronkelijke stand.
Automatisch grootlicht
- Afhankelijk van de auto ontsteekt en dooft dit systeem automatisch het grootlicht.
Het gebruikt een camera geplaatst achter de binnenspiegel om voorliggers en tegenliggers
te detecteren.
Raad
Het systeem kan onder bepaalde omstandigheden niet goed werken, met name:
- extreme weersomstandigheden (regen, sneeuw, mist enz.);
- als er iets achter de voorruit of voor de camera zit;
- als een achterligger of tegenligger weinig verlichting voert of afgedekte lampen heeft;
- verkeerde afstelling van de koplampen;
- reflecterende systemen;
- ...
Het grootlicht wordt automatisch ontstoken wanneer:
- Er is weinig externe verlichting.
- Er wordt geen andere auto of verlichting gedetecteerd.
- als de auto sneller dan ongeveer 40 km/u rijdt.
Als niet aan een van de voorwaarden hieronder wordt voldaan, wordt overgeschakeld
naar dimlicht.
Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, sneeuw, condensatie,
enzovoort).
Automatisch grootlicht inschakelen:
Draai met ingeschakeld contact aan de ring 2 totdat het symbool AUTO tegenover de markering 3 staat en druk op schakelaar 1.
Het controlelampje verschijnt op het instrumentenpaneel.
- Automatisch grootlicht uitschakelen:
- draai de ring 2 in een andere stand dan AUTO;
of
- trek aan de schakelaar 1.
Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat uit.
Opmerking: het grootlicht wordt geactiveerd bij het uitschakelen van de functie voor automatisch
grootlicht.
Storingen
Wanneer de melding "Controleer autom verlichting" op het instrumentenpaneel verschijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Raadpleeg voor de exacte gegevens de merkdealer.
WAARSCHUWING
Als u 's nachts een draagbaar navigatiesysteem gebruikt op het gedeelte van de voorruit
onder de camera, kan dit de werking van het automatische grootlichtsysteem verstoren
(risico van reflecties op de voorruit).
WAARSCHUWING
Het systeem voor automatisch inschakelen van grootlicht kan nooit de oplettendheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen met betrekking tot de voertuigverlichting
en het aanpassen aan de licht-, zicht- en verkeersomstandigheden.
Lichten uitschakelen
De lichten gaan automatisch uit na stoppen van de motor, openen van het bestuurdersportier
of vergrendelen van de auto.
In dat geval schakelen, bij de volgende keer starten van de motor, de lichten opnieuw
in, overeenkomstig de stand van ring 2.
N.B.: als de mistlichten branden, dooft de verlichting niet automatisch.
Geluidssignaal verlichting vergeten
Indien de lichten worden ingeschakeld na het stilzetten van de motor, klinkt er een
geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier om u te waarschuwen dat de
lichten nog branden (om ontlading van de accu te voorkomen).
Storingen
Als het bericht "Controleer verlichting" verschijnt in combinatie met het waarschuwingslampje en het waarschuwingslampje knippert op het instrumentenpaneel, is er een storing in de verlichting.
Ga naar een merkdealer.
Functie welkomst en afscheid
(afhankelijk van de auto)
Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan de dagrijverlichting en de markeringslichten
achter automatisch aan wanneer card wordt gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Ze gaan automatisch uit:
- ongeveer één minuut nadat ze zijn aangegaan;
- als de motor wordt gestart, naargelang van de stand van de schakelaar voor de verlichting;
of
- wanneer de auto wordt vergrendeld.
Inschakelen/Uitschakelen van de functie
Zie de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem om de externe welkomstfunctie
in of uit te schakelen.
Selecteer ON of OFF.
Uitschakelvertraging, functie
Met deze functie kunt u de markeringslichten en dimlichten korte tijd inschakelen
(bijv. voor het bijlichten bij het openen van een hek).
Met de motor gestopt, de lichten uitgeschakeld en de ring 2 in stand AUTO, trekt u de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten en dimlichten schakelen ongeveer 30 seconden in
en de waarschuwingslampjes en verschijnen op het instrumentenpaneel.
Om deze tijd te verlengen, kunt u de schakelaar tot vier keer naar u toe trekken (de
maximale tijd is ongeveer twee minuten).
Het bericht "Verlichting op _ _ _" gevolgd door de resterende tijd worden ter bevestiging
op het instrumentenpaneel weergegeven.
Daarna kunt u uw auto vergrendelen.
Om de verlichting uit te schakelen voordat deze automatisch uitschakelt, draait u
de ring 2 naar een willekeurige stand en draait u deze daarna terug naar de stand AUTO.
Mistachterlichten
- Draai de middelste ring 4 van de schakelaar zo dat het symbool bij het merkteken 3 staat en laat dan los.
De werking is afhankelijk van de gevoerde verlichting; het controlelampje op het instrumentenpaneel
gaat branden.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten moet u het mistachterlicht uitschakelen
om de achter u rijdende weggebruikers niet te hinderen.
Lichten uit
Draai nogmaals aan de middelste ring 4 om de markering 3 uit te lijnen met het symbool van de mistlampen die u wilt uitschakelen.
Het bijbehorende controlelampje op het instrumentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan ook de mistlichten voor en achter uit.
Raad
Bij mist, sneeuw of bij het vervoer van voorwerpen die voorbij de voorkant van het
dak uitsteken, werkt de automatische verlichting niet altijd.
De mistlampen worden bediend door de bestuurder: controlelampjes op het instrumentenpaneel
geven aan of deze zijn ingeschakeld (controlelampje aan) of uitgeschakeld (controlelampje
uit).