AUTOGORDELS

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Gebruik tijdens het rijden altijd de autogordel. Het niet dragen van de gordel is gevaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt

Stel, voordat u start de juiste zithouding af, en daarna voor alle inzittenden de autogordel om de beste bescherming te krijgen.

De juiste zithouding

- Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw mantel, jas enz. uitgetrokken te hebben). Dit is belangrijk voor een goede ondersteuning van de rug;

- verschuif de stoel zodat u makkelijk bij de pedalen kunt komen. Plaats de stoel zo ver naar achteren dat u de pedalen nog net geheel kunt indrukken. Stel de rugleuning zo af dat u de armen moet strekken om bij de bovenkant van het stuurwiel te kunnen komen;

- stel de hoofdsteun af. De afstand tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd moet zo klein mogelijk zijn;

- stel de stoelhoogte af. Verstel het kussen om een zo goed mogelijk zicht op het verkeer te hebben;

- stel de stand van het stuurwiel af.

Zorg ervoor dat de achterbank goed is vergrendeld zodat de autogordels achter correct werken ACHTERBANKEN: werking.

Een verkeerd afgestelde of gedraaide autogordel kan bij een ongeval letsel veroorzaken.

Gebruik één autogordel per persoon, kind of volwassene.

Zwangere vrouwen moeten ook hun gordel dragen. Let in dat geval op dat de heupgordel niet te veel op de onderbuik drukt, zonder de gordel te los te dragen.

Afstellen van de autogordel

Voor juiste afstelling en plaatsing van de veiligheidsgordels op alle stoelen:

- verstel de stoelen (zitpositie en rugleuninghoek indien beschikbaar);

- ga goed tegen de rugleuning aan zitten;

- plaats de borstriem 1 zo dicht mogelijk bij de basis van de nek zonder dat deze er daadwerkelijk tegenaan rust (pas indien nodig en indien mogelijk de hoogte van de veiligheidsgordel aan) en zorg ervoor dat de borstriem 1 in contact is met de schouder;

- plaats de heupgordel 2 zo dat deze plat op de dijen en tegen het bekken ligt.

De autogordel moet zo dicht mogelijk tegen het lichaam zitten. Vermijd daarom te dikke kleding, plaats geen voorwerpen onder de gordel, enz.

Vergrendelen

Trek de riem langzaam en rustig over u heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (controleer de vergrendeling door aan de gesp 3 te trekken).

Als de gordel blokkeert, laat hem dan een stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.

Als de autogordel compleet is geblokkeerd, trek dan langzaam, maar krachtig, aan de gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten te trekken. Laat hem oprollen en wikkel hem dan weer af.

Als het probleem aanhoudt, dient u een merkdealer te raadplegen.

ß Waarschuwingslampje autogordel van de bestuurder vergeten en, afhankelijk van de auto, van de voorpassagier

Dit verschijnt op het centrale display 6 wanneer het contact wordt ingeschakeld terwijl de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier voorin (als de passagiersstoel bezet is) niet is vastgemaakt.

Als er, afhankelijk van de auto. iemand op de stoel zit en een van deze twee veiligheidsgordels niet is vastgemaakt of wordt losgemaakt terwijl de auto harder dan circa 20 km/u rijdt, knippert het waarschuwingslampje ß en klinkt er gedurende circa 120 seconden een pieptoon.

Opmerking: een voorwerp op de zitting van de passagiersstoel voor kan soms het waarschuwingslampje activeren, afhankelijk van het voertuig.

Waarschuwing van het niet dragen van de achtergordel

(afhankelijk van de auto)

Het 7 pictogram verschijnt op het instrumentenpaneel wanneer het contact wordt ingeschakeld. Dit informeert de bestuurder elke keer over de bevestigingsstatus van elk van de veiligheidsgordels achterin:

- het contact wordt aangezet;

- er een portier wordt geopend;

- een autogordel achter wordt vast- of losgemaakt.

De afbeelding 7 begrijpen:

- wit symbool: autogordel vastgemaakt;

- zwart symbool: autogordel losgemaakt.

Wanneer de voertuigsnelheid minder is dan circa 20 km/u, verschijnt het pictogram 7 gedurende ongeveer 60 seconden, telkens wanneer een van de veiligheidsgordels achter wordt vast- of losgemaakt.

Als de voertuigsnelheid 20 km/u bereikt of overschrijdt en een van de veiligheidsgordels achter tijdens de rit wordt losgemaakt:

- knippert het controlelampje ß op het centrale display;

en

- klinkt ongeveer 30 seconden een pieptoon;

en

- verschijnt het pictogram 7 minstens 60 seconden en verandert de indicator van de desbetreffende stoel in zwart.

Controleer altijd of de passagiers achterin hun gordel hebben vastgemaakt en of het aangegeven aantal vastgemaakte gordels overeenkomt met het aantal bezette zitplaatsen achterin.

Hoogteverstelling van de gordel van de voorstoelen

Kantel de knop 8 om de hoogte van de schoudergordel 1 zo goed mogelijk aan uw postuur aan te passen.

Controleer na het afstellen of de knop weer goed is vergrendeld.

Ontgrendelen

Druk op de knop 4, de gordel wordt door het oprolmechanisme teruggetrokken. Begeleid hem.

Gordels aan de zijkanten achter

- Gebruik voor de eerste rij achter uitsluitend de gordels 10;

- gebruik voor de achterste rij uitsluitend de gordels 9.

Wanneer de gordel 10 niet wordt gebruikt, moet de gesp 11 in de houder 12 worden opgeborgen.

Gebruiksomstandigheden

Controleer voor ieder gebruik van de gordels aan de zijkant achter, of de vaste gesp 13 correct vastzit in de zwarte sluiting 14.

Het vergrendelen en ontgrendelen gebeuren op dezelfde manier als bij de gordels voor.

Controleer de plaats en werking van de autogordel achterin na het kantelen van de achterbank.

Toegang tot de laatste rij

Om gemakkelijker bij de laatste rij te komen, maakt u de autogordel van de tweede rij los door hem uit zijn sluiting 15 te halen. Plaats het zo vrijgemaakte deel van de autogordel in de kleine strip op het vaste deel van de riem.

Vergeet niet de gordel opnieuw te vergrendelen als een passagier op deze plaats gaat zitten.

Autogordels in het midden

Rol de gordel langzaam af tot u de gesp kunt vergrendelen in de sluiting 16.

Gebruiksmogelijkheden van de ach- terstoelen ACHTERBANKEN: werking

Voor een doeltreffende werking van de autogordels moeten de banken goed zijn vergrendeld ACHTERBANKEN: werking.

De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.

- Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmechanisme; riemen, stoelen en bevestigingen. Raadpleeg een merkdealer voor het monteren van bijv. een kinderzitje.

- Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (zoals wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan bij een ongeval verwondingen veroorzaken.

- Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het portier.

- Een autogordel mag nooit door meer personen tegelijk gebruikt worden; sla uw gordel nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot zit.

- De gordel mag niet gedraaid zijn.

- Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels die beschadigingen vertonen moeten ook worden vervangen.

- Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen worden gebruikt.

- Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.

- Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking belemmerd wordt.

- Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of blijven haken achter personen of voorwerpen).