AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: Knop B
B-schakelaar
5 en 11 Regeling van de ingestelde temperatuur aan de linker- en rechterkant.
6 Ontdooien/verwarmen van de achterruit en, afhankelijk van de auto, van de spiegels.
7 Verdeling van de lucht in het interieur.
8 Functie “Automatische kringloopstand”.
9 Luchtkringloop.
10 Functie “helder zicht”.
12 en 18 ventilatiesnelheden.
13 Functie “DUAL”.
Automatische modi 14, 15 en 16.
17 Airconditioning.
Knipperlichten
De volgende indicatoren worden weergegeven op het scherm 3:
1 Actieve modus, ventilatiesnelheid en luchtverdeling in het interieur (tijdelijk display nadat u op de bijbehorende bedieningsknoppen hebt gedrukt).
2 Temperatuur van de buitenlucht.
4 Luchttemperatuur, links en rechts.
Automatische werking
De automatische airconditioning garandeert (met uitzondering van extreme gevallen) een temperatuurcomfort in het interieur en het helder houden van de ruiten, bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid, de luchtverdeling, de luchtkringloop, het inschakelen of uitschakelen van de airconditioning en de luchttemperatuur.
Hierbij kunt u kiezen uit drie programma’s:
AUTO: optimaal bereiken van de gewenste temperatuur afhankelijk van de omstandigheden buiten de auto. druk op de knop 15.
SOFT: bereikt de gewenste temperatuur rustiger en stiller. druk op de knop 14.
FAST: verhoogt de luchtstroom in het interieur. Deze stand wordt in het bijzonder aangeraden voor meer comfort voor de achterpassagiers. druk op de knop 16.
Sommige toetsen zijn voorzien van een controlelampje dat de toestand van de functie aangeeft.
Wijzigen van de ventilateursnelheid
Normaal zorgt het systeem automatisch voor de juiste ventilateursnelheid om de ingestelde temperatuur te bereiken en te handhaven.
U kunt altijd de ventilatiesnelheid regelen door, afhankelijk van de auto, op de knoppen 12 of 18 te drukken of door een vinger in de zone 19 te schuiven.
Regeling van de temperatuur
Er zijn twee typen instellingen:
- gelijkmatige regeling van het interieur;
- Instelling van de “DUAL” functie om de linker- en rechterkant los van elkaar af te stellen.
gelijkmatige regeling van het interieur
Gebruik de schakelaar 11.
Instelling van de “DUAL” functie
Druk op de toets 13 om deze stand in te schakelen. Gebruik de schakelaar 11 om de linkerkant te regelen en de schakelaar 5 om de rechterkant te regelen.
Opmerking: de configuratie van de airconditioning is afhankelijk van de modus die is gekozen in het menu “Multi-Sense” (zie “Multi-Sense” in hoofdstuk 3).
Het display geeft aan welke temperatuur is ingesteld.
Als na het starten van de auto de aangegeven temperatuur wordt verhoogd of verlaagd, heeft dit geen invloed op de snelheid waarmee de gewenste temperatuur wordt bereikt. Het systeem zorgt altijd voor het optimaal verhogen of verlagen van de temperatuur (de ventilatie start niet direct met de maximale snelheid: deze wordt geleidelijk hoger), dat kan van enkele secondes tot een paar minuten duren.
Onder normale omstandigheden, tenzij dit als hinderlijk wordt ondervonden, moeten de roosters in het dashboard open blijven.
Functie “helder zicht”
Met deze functie worden de voorruit, de zijruiten vooraan, de achterruit en de buitenspiegels snel ontdooid en ontwasemd (afhankelijk van de auto). Hiermee worden automatisch de airconditioning en de achterruitverwarming ingeschakeld en wordt, afhankelijk van de auto, de elektrische voorruitverwarming ingeschakeld.
Druk op de knop 10, het ingebouwde controlelampje brandt.
Druk op de toets 6 om de werking van de achterruitverwarming te stoppen, het ingebouwde controlelampje dooft.
Afstellen van de ventilatiesnelheid: druk op de knoppen 12 of 18 of schuif met uw vinger in de zone 19.
Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel:
- opnieuw op de toets 10;
- een van de knoppen 14, 15 of 16.
In- en uitschakelen van de airconditioning
Normaal schakelt het systeem automatisch de airconditioning in of uit, afhankelijk van de weersomstandigheden.
Druk op de toets 17 om:
- de airconditioning handmatig activeren (een controlelampje in de zone 1 gaat branden);
- de airconditioning handmatig deactiveren (het controlelampje in de zone 1 gaat uit).
Uitschakelen van het systeem
U schakelt het systeem uit door herhaaldelijk op de knop 12 te drukken totdat de boodschap OFF verschijnt in zone 1.
Achterruitverwarming
Druk op de knop 6, het ingebouwde controlelampje brandt. De achterruit wordt nu snel ontwasemd en de buitenspiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering).
U schakelt deze functie uit door opnieuw op de toets 6 te drukken. De verwarming schakelt na enige tijd automatisch uit.
Gebruik bij voorkeur een van de automatische programma’s AUTO, SOFT of FAST.
In de automatische stand (controlelampje op de knop 14, 15 of 16 licht op) worden alle functies van de airconditioning gecontroleerd door het systeem.
U kunt de selectie van het systeem nog wijzigen. In dit geval gaat het controlelampje van de knop 14, 15 or 16 uit.
Om terug te gaan naar de automatische werkingsstand, drukt u op een van de programma’s AUTO 15, SOFT 14 of FAST 16.
Wijzigen van de verdeling van de lucht in het interieur
Druk op de toetsen 7 om de gewenste verdeling te kiezen (er licht een controlelampje op in zone 1):
Ø De lucht wordt hoofdzakelijk naar de ontwasemingssleuven onder de voorruit en de zijruiten voorin gevoerd.
½ De lucht wordt hoofdzakelijk naar de ontwasemingsroosters in het dashboard geleid.
¿ De lucht wordt voornamelijk naar de voetenruimte gevoerd.
Luchtkringloop
Deze functie wordt automatisch geregeld, maar u kunt ze ook handmatig inschakelen.
NB:
- in de kringloopstand wordt de lucht aangevoerd vanuit de auto en zonder bijmenging van buitenlucht teruggevoerd in het interieur van de auto.
- de lucht circuleert in de auto zonder bijmenging van buitenlucht (als u in een gebied met verontreinigde lucht rijdt enz.) en doet de temperatuur in het interieur sneller dalen.
Automatische werking
Druk op de toets 8 (een controlelampje licht op in zone 1).
Handmatig gebruik
Met een druk op de knop 9 kan de luchtkringloop handmatig worden bediend.
Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen. Ook zal het in de auto, door gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stinken.
Het wordt daarom aangeraden om terug te gaan naar de automatische werkingsstand door nogmaals op de knop 8 of de knop 9 te drukken zodra de luchtkringloop niet langer nodig is.
U schakelt deze functie uit door opnieuw op de knop 8 of de knop 9 te drukken.
Het ontwasemen/ontdooien heeft altijd voorrang boven de luchtkringloop.