Autogordels
Autogordels
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogordel. Het niet dragen van de gordel is
gevaarlijk en strafbaar. Het niet dragen van de gordel is gevaarlijk en strafbaar.
Stel, voordat u start de juiste zithouding af, en daarna voor alle inzittenden de
autogordel om de beste bescherming te krijgen.
De juiste zithouding
- Ga goed diep in uw stoel zitten (nadat u uw jas of jack en dergelijke hebt uitgetrokken). Dit is belangrijk voor een goede ondersteuning van de rug;
- verschuif de stoel zodat u makkelijk bij de pedalen kunt komen. Plaats de stoel zo ver naar achteren dat u de pedalen nog net geheel kunt indrukken. Stel de rugleuning zo af dat u de armen moet strekken om bij de bovenkant van het stuurwiel te kunnen komen;
- stel de hoofdsteun af. De afstand tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd moet zo klein mogelijk zijn;
- Stel de hoogte van het zitkussen af. Kies de stoelpositie die u zo goed mogelijk zicht op het verkeer geeft.
- stel de stand van het stuurwiel af.
Raad
Zorg ervoor dat de achterbank goed is vergrendeld zodat de veiligheidsgordels achter
correct werken ACHTERBANK.
WAARSCHUWING
Een verkeerd afgestelde of gedraaide autogordel kan bij een ongeval letsel veroorzaken.
Gebruik één autogordel per persoon, kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun gordel dragen. Let in dit geval op dat de heupgordel
niet teveel drukt op de onderbuik, zonder dat te veel speling ontstaat.
Afstellen van de autogordel
![](/sites/default/files/uas/nld/BCB/img_11006_dhn_001_1.png)
Voor juiste afstelling en plaatsing van de veiligheidsgordels op alle stoelen:
- verstel de stoelen (zitpositie en rugleuning, indien beschikbaar);
- ga goed tegen de rugleuning aan zitten;
- plaats de schouderriem 1 zo veel mogelijk onderaan de nek zonder dat deze er werkelijk tegenaan komt (pas zo nodig en indien mogelijk de hoogte van de veiligheidsgordel aan) en zorg dat de schouderriem 1 in contact is met de schouder;
- plaats de heupgordel 2 zo dat deze plat op de dijen en tegen het bekken ligt.
De autogordel moet zo dicht mogelijk tegen het lichaam gedragen worden. Vermijd daarom
te dikke kleding, plaats geen voorwerpen onder de gordel, enz.
Vergrendelen
Trek de band van de gordel langzaam en rustig over u heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (controleer de vergrendeling door aan de gesp 3te trekken).
Als de gordel blokkeert, laat deze dan een stuk teruggaan en rol hem opnieuw af.
Als de autogordel compleet is geblokkeerd, trek dan langzaam, maar krachtig, aan de
gordel om deze ongeveer 3 cm naar buiten te trekken. Laat hem zichzelf oprollen en
rol hem opnieuw af.
Als het probleem aanhoudt, moet u een merkdealer raadplegen.
Ontgrendelen
Druk op de knop 4 en de gordel wordt opgerold door het oprolmechanisme. Geleid de gordel.
Waarschuwingen
- Waarschuwingslampje autogordel van de bestuurder vergeten en, afhankelijk van de auto, van de voorpassagier
Met gesloten portieren verschijnt het waarschuwingslampje
op de centrale display als het contact wordt aangezet terwijl de veiligheidsgordel
van de bestuurder en/of de passagier voorin (als de passagiersstoel bezet is) niet
is vastgemaakt. Het gaat vergezeld van het pictogram 6.
Als er, afhankelijk van het voertuig. iemand op de stoel zit en een van deze veiligheidsgordels
niet is vastgemaakt of wordt losgemaakt terwijl de auto harder dan circa 20 km/u rijdt,
knippert het waarschuwingslampje
en klinkt er gedurende circa 120 seconden een pieptoon.
Opmerking: een voorwerp op de zitting van de passagiersstoel voor kan soms het waarschuwingslampje
activeren, afhankelijk van het voertuig.
Waarschuwing achtergordel niet vastgemaakt (afhankelijk van de auto)
Het pictogram 6 verschijnt op het instrumentenpaneel wanneer het contact wordt ingeschakeld. Dit
informeert de bestuurder elke keer over de bevestigingsstatus van elk van de veiligheidsgordels
achterin:
- het contact wordt aangezet;
- er een portier wordt geopend;
- een autogordel achter wordt vast- of losgemaakt.
![](/sites/default/files/uas/nld/BCB/img_11006_hcb_001_1.png)
Het pictogram 6 begrijpen:
- groene indicator: veiligheidsgordel vastgemaakt;
- rode indicator: de stoel is bezet en de veiligheidsgordel is niet vastgemaakt;
- grijze indicator: plaats niet bezet.
Het controlelampje
op het centrale display verschijnt ook bij inschakelen van het contact, als een achterstoel
is bezet en de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.
Wanneer de voertuigsnelheid lager is dan ongeveer 20 km/u, verschijnt het waarschuwingslampje
op het centrale display als een achterstoel is bezet en de veiligheidsgordel niet
is vastgemaakt.
Deze gaat vergezeld van pictogram 6 dat verschijnt gedurende ongeveer 60 seconden telkens wanneer een van de veiligheidsgordels
achter wordt vast- of losgemaakt.
Als de voertuigsnelheid circa 20 km/u bereikt of overschrijdt en een van de veiligheidsgordels
achter tijdens de rit wordt losgemaakt:
- knippert het controlelampje
op het centrale display;
en
- er klinkt gedurende ongeveer 120 seconden een pieptoon;
en
- het pictogram 6 verschijnt ongeveer 180 seconden en het symbool voor de betreffende stoel wordt rood.
Controleer altijd of de passagiers achterin hun gordel hebben vastgemaakt en of het
aangegeven aantal vastgemaakte gordels overeenkomt met het aantal bezette zitplaatsen
achterin.
Opmerking: soms kan een voorwerp op de zitting van een van de achterstoelen de waarschuwingen
activeren, afhankelijk van de auto.
Hoogteverstelling van de autogordels voor
![](/sites/default/files/uas/nld/BCB/img_11006_hcb_002_1.png)
Verplaats de knop 7 om de hoogte van de gordel zo af te stellen dat de riem van de borstkas loopt zoals
hiervoor is aangegeven: Druk op de knop 7 en zet de gordel omhoog of omlaag. Controleer na het afstellen of de knop weer goed
is vergrendeld.
Gordels aan de zijkanten achter 8
![](/sites/default/files/uas/nld/BCB/img_11006_hcb_003_1.png)
Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen gebeuren op dezelfde manier als bij de
voorste gordels.
WAARSCHUWING
Controleer de plaats en werking van de autogordel achterin na het kantelen van de
achterbank.
Autogordel middenachter 9
![](/sites/default/files/uas/nld/BCB/img_11006_hcb_004_1.png)
Rol de gordel 9 langzaam af.
Klik de verschuifbare gesp 10 vast in de rode unit 11.
Waarschuwingen
De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter.
WAARSCHUWING
- Verander niets aan de oorspronkelijke veiligheidsvoorzieningen (gordels, stoelen en bevestigingen). Raadpleeg een merkdealer voor het monteren van bijv. een kinderzitje.
- Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (zoals wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan bij een ongeval verwondingen veroorzaken.
- Draag nooit de schoudergordel achter de rug of onder de arm langs aan de kant van het portier.
- Een autogordel mag nooit door meerdere personen tegelijk gebruikt worden. Sla uw gordel nooit om een baby of een kind heen dat op uw schoot zit.
- De gordel mag nooit gedraaid zijn.
- Na een botsing moet u de gordels laten controleren en indien nodig vervangen. Gordels die beschadigingen vertonen moeten ook worden vervangen.
- Let er bij het terugplaatsen van de achterbank op dat de autogordels en sluitingen goed zitten, zodat deze weer op de juiste wijze kunnen worden gebruikt.
- Let op dat de gesp van de gordel in de juiste sluiting vastzit.
- Zorg dat er geen voorwerp in de sluiting van de gordel kan komen waardoor de werking belemmerd wordt.
- Zorg dat u de sluiting goed plaatst (deze mag niet verborgen of bedekt worden door of blijven haken achter personen of voorwerpen).