Terug naar de lijst

KOPLAMPVERSTELLING

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Afhankelijk van het voertuig kunt u met de schakelaar A de hoogte van de koplampstralen aanpassen aan de belading.

Als de dimlichten branden, drukt u op of trekt u aan schakelaar A zo vaak als nodig is voor het selecteren van de gewenste stand op het instrumentenpaneel. De geselecteerde positie wordt gedurende ongeveer 15 seconden weergegeven op het instrumentenpaneel.

Opmerking: als de lampen zijn ingeschakeld, wordt elke keer dat de motor start de geselecteerde stand gedurende ongeveer 15 seconden weergegeven op het instrumentenpaneel.

Voorbeelden van de stand van knop A , afhankelijk van de belasting

Bestuurder alleen of met een passagier voorin

0

Alle stoelen bezet

1

Bestuurder met passagiers en bagage (of belading) tot de maximaal toegelaten totale massa

2

Bestuurder zonder passagiers of bagage (of belading) tot de maximaal toegelaten totale massa

3

In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen bediening A in volgens de belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers niet verblind worden.

Wanneer u links rijdt met een auto met de bestuurdersstoel aan de linkerkant (of andersom), bent u verplicht om tijdens uw verblijf de lichten tijdelijk af te stellen.

Tijdelijke afstelling

Dit kan worden aangepast via het multimediascherm MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN.

Open, afhankelijk van het voertuig, de motorkap en zoek de markering bij een van de koplampen.

Draai met een schroevendraaier de bout 1 een halve slag naar het symbool - om de lichtbundel omlaag te richten.

Na de rit de oorspronkelijke stand herstellen: draai de bout 1 een halve slag naar het symbool + om de lichtbundel omhoog te richten.