Terug naar de lijst

Afstellen van de koplampen
Afstellen van de koplampen

Afhankelijk van het voertuig kunt u met de schakelaar A de hoogte van de koplampstralen aanpassen aan de belading.
Als de dimlichten branden, drukt u op of trekt u aan schakelaar A zo vaak als nodig is voor het selecteren van de gewenste stand op het instrumentenpaneel.
De geselecteerde positie wordt gedurende ongeveer 15 seconden weergegeven op het instrumentenpaneel.
Opmerking: als de lampen zijn ingeschakeld, wordt elke keer dat de motor start de geselecteerde
stand gedurende ongeveer 15 seconden weergegeven op het instrumentenpaneel.
Raad
Wanneer u links rijdt met een auto met de bestuurdersstoel aan de linkerkant (of andersom),
bent u verplicht om tijdens uw verblijf de lichten tijdelijk af te stellen.
Tabel met voorbeelden van aanpassingsposities
Voorbeelden van de stand van knop A, afhankelijk van de belading | |
Bestuurder alleen of met een passagier voorin | 0 |
Alle stoelen bezet | 1 |
Bestuurder met passagiers en bagage (of belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa | 2 |
Bestuurder zonder passagiers of bagage (of belading) tot de maximaal toegelaten totale
massa | 3 |
In de volgende tabel ziet u enkele voorbeelden. Stel in alle gevallen de knop A in volgens de belading van de auto, zodat de weg goed zichtbaar is en andere weggebruikers
niet verblind worden.
|
Tijdelijke afstelling

Dit kan worden aangepast via het multimediascherm MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE INSTELLINGEN VAN DE AUTO.
Afhankelijk van het voertuig moet de afstelling handmatig worden uitgevoerd.
Druk zo vaak als nodig op schakelaar Aof til deze op om positie 0 op het instrumentenpaneel te selecteren.
Open de motorkap en zoek de markering B nabij een van de koplampen.
Draai met een schroevendraaier de schroef 1 een halve slag naar het symbool ˗ om de lichtbundel omlaag te richten.
Na de rit de oorspronkelijke stand herstellen: draai de schroef 1 een halve slag naar het symbool + om de lichtbundel omhoog te richten.