BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN BENZINEMOTOR

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5

Onder bepaalde omstandigheden, zoals:

- te lang doorrijden als het waarschuwingslampje brandstofreserve brandt;

- het gebruik van loodhoudende benzine;

- bij gebruik van niet-goedgekeurde smeermiddelen of brandstofadditieven,

of bij het optreden van storingen zoals:

- een defecte ontsteking, brandstofgebrek of losse bougiekabel waardoor de ontsteking overslaat en de auto met horten en stoten rijdt;

- vermogensverlies van de motor,

kan de katalysator oververhit raken waardoor hij minder effectief wordt, defect kan raken en ook andere delen van de auto te heet kunnen worden.

Indien u één van de hiervoor genoemde storingen constateert, dient u uw auto zo spoedig mogelijk door een merkdealer te laten herstellen.

Door de in het onderhoudsboekje voorgeschreven onderhoudsbeurten uit te laten voeren door een merkdealer kunt u dergelijke storingen voorkomen.

Bij startmoeilijkheden

Blijf niet proberen om te motor te starten (door op de startknop te drukken of de auto te duwen of te slepen) zonder dat u de oorzaak van de storing vaststelt en verhelpt, om schade aan de katalysator of de startmotor en voortijdige slijtage van de accu te voorkomen.

Ga niet door met starten maar roep de hulp in van een merkdealer en laat de storing verhelpen.

Parkeer de auto niet of blijf niet met draaiende motor staan op een plaats waar de uitlaat zich boven brandbaar materiaal bevindt. Onder ongunstige omstandigheden (droogte, harde wind) kan brand ontstaan als de hete uitlaat in contact komt met gras of bladeren.

Roetfilter

Het roetfilter wordt gebruikt bij de behandeling van uitlaatgassen van de benzinemotor.

Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel geeft, afhankelijk van de auto, aan dat het filter is verstopt en moet worden schoongemaakt. Om het reinigen nadat het waarschuwingslampje is gaan branden, rij tussen ongeveer 50 en 110 km/u, rekening houdend met de verkeersomstandigheden en de snelheidsbeperkingen, totdat het lampje dooft.

Na ongeveer 5 tot 20 minuten zou het waarschuwingslampje moeten doven.

Opmerking: het controlelampje kan na 20 minuten uitgaan als niet volledig is voldaan aan de rijcondities voor het reinigen van het filter.

Als de auto stopgezet is voordat het controlelampje gedoofd is, moet u de handeling opnieuw uitvoeren vanaf het begin.

Als het filter verzadigd is geraakt, gaat het © waarschuwingslampje branden en afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje branden op het instrumentenpaneel, samen met het bericht “Controleer inspuitsysteem”. Raadpleeg in dat geval een merkdealer.

Als het ® waarschuwingslampje oplicht en, afhankelijk van de auto, het waarschuwingslampje oplicht, samen met het bericht “Risico op motorschade”, stop de auto, zet de motor uit en neem contact op met een merkdealer.

Het waarschuwingslampje ® dwingt u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer.