ELEKTRISCHE AUTO: opladen
Raadpleeg bij vragen over de benodigde uitrusting voor het opladen een merkdealer.
Belangrijke aanbevelingen voor het opladen van uw auto
Lees deze adviezen aandachtig door. Als deze adviezen niet worden opgevolgd, kan dat leiden tot brand, ernstig letsel of elektrische schokken die de dood tot gevolg kunnen hebben.
Opladen
Voer geen onderhoud uit op de auto tijdens het opladen (wassen, onderhoud aan de motor...).
Bij aanwezigheid van water, tekenen van corrosie of vreemde elementen in de stekker van het oplaadsnoer of in het laadcontact van de auto mag u de auto niet opladen. Risico op brand.
Probeer niet om de contacten van het snoer, van het gewone stopcontact of van het laadcontact van de auto aan te raken of om er voorwerpen in te doen.
Sluit het laadsnoer nooit aan op een adapter, een stekkerdoos of een verlengsnoer.
Het gebruik van een generator is verboden.
Demonteer of verander het laadcontact van de auto of het laadsnoer niet. Risico op brand.
Wijzig de elektrische installatie niet of werk er niet aan tijdens het opladen.
Bij een botsing, zelfs een lichte, tegen de oplaadklep of de klep, moet u deze zo snel mogelijk laten controleren door een merkdealer.
Zorg goed voor het snoer: niet gaan op staan, niet in water dompelen, niet aan trekken, niet aan schokken blootstellen ...
Regelmatig controleren of de laadkabel in goede staat verkeert.
Bij schade aan de laadkabel (corrosie, bruine verkleuring, scheurtjes, enz.), aan het apparaat of aan de laadaansluiting van het voertuig: NIET gebruiken. Wend u tot een merkdealer voor een vervangend exemplaar.
Neem contact op met een merkdealer als het vergrendelingsmechanisme van de laadklep niet wordt geactiveerd en/of de laadaansluiting van de auto wordt ontgrendeld.
Laadsnoer A
Deze kabel is specifiek voor uw auto en bestemd voor de verbinding met wandcontactdozen of publieke oplaadpunten voor standaardopladen van de tractieaccu.
Gebruik bij voorkeur een laadsnoer waarmee de tractiebatterij standaard kan worden opgeladen.
Elke oplaadkabel wordt opgeborgen in de bagageruimte van de auto BAGAGERUIMTE, INDELING EN BEVESTIGINGEN.
Laadsnoer B
Met dit laadsnoer kan de tractiebatterij:
- standaard laden via een laadcontact (16 A) speciaal voor de auto;
- zo nu en dan opladen via een gewoon stopcontact (8 A, opladen met 10 A), bijvoorbeeld wanneer u onderweg bent.
De gebruikte stopcontacten moeten in elk geval overeenkomstig de instructies in het instructieboekje van het laadsnoer zijn geïnstalleerdB.
Raadpleeg voor de werking altijd aandachtig het instructieboekje van het laadsnoerB.
Zorg dat de contactdoos nooit aan het snoer hangt. Gebruik de ruimtes C om deze te bevestigen.
Indien tijdens het laden met de oplaadkabel een storing optreedt (het rode waarschuwingslampje van de eenheid D gaat branden), stop dan onmiddellijk met opladen. Raadpleeg het instructieboekje van het snoer.
Belangrijke aanbevelingen voor het opladen van uw auto
Lees deze adviezen aandachtig door. Als deze adviezen niet worden opgevolgd, kan dat leiden tot brand, ernstig letsel of elektrische schokken die de dood tot gevolg kunnen hebben.
Keuze van laadsnoer
De standaard bij deze auto geleverde laadsnoeren zijn specifiek voor deze auto ontwikkeld. Ze zijn bedoeld om u te beschermen tegen risico’s van een elektrische schok die de dood of brand kan veroorzaken.
Gebruik geen laadkabels van oudere modellen; deze zijn niet aangepast. Voor uw veiligheid is het gebruik van een laadsnoer dat niet door de fabrikant is voorgeschreven strikt verboden. Het niet-naleven van dit voorschrift kan leiden tot brand of een mogelijk dodelijke elektrische schok. Vraag bij een merkdealer naar een laadsnoer specifiek voor uw auto.
Met het laadsnoer B
Raadpleeg de handleiding bij het laadsnoer voor de benodigde voorzorgsmaatregelen bij gebruik van het product en de technische specificaties voor de elektrische installatie van het stopcontact.
Installaties
Voedingssystemen
Gebruik alleen oplaadterminals die voldoen aan de norm IEC 61851-1 en aansluitpunten beschermd met:
- een type A aardlekapparaat van 30 mA voor de aansluiting die u gebruikt;
- een overstroombeveiliging;
- beveiliging tegen blikseminslagen op plaatsen waar de bliksem kan inslaan (IEC 62305-4).
Stopcontact
Laat een speciale wandcontactdoos installeren door een vakman.
Gewoon stopcontact
Laat een erkende vakman controleren of elk stopcontact waarop u het laadsnoer aansluit, voldoet aan de normen en voorschriften die in uw land van kracht zijn en aan de specificaties die we eerder hebben vermeld in het punt “Voedingssystemen”.
Laadtypen die voldoen aan de Europese normen
Wisselstroom (AC)
Als de informatie verschijnt op de laadklep van het voertuig, volgt u de onderstaande instructies.
Voordat u een laadkabel aansluit, controleert u het volgende:
- de kleur en een van de letters op de aansluiting 4 moeten overeenkomen met de kleur en een van de letters op het uiteinde 5 van de leiding;
- de kleur en een van de letters op de aansluiting 3 moeten overeenkomen met de kleur en een van de letters op het uiteinde 6 van de leiding.
Laadtype | Wisselstroom (AC) | |||
---|---|---|---|---|
-aansluiting | Laadpunt 4/Laadkabel 5 | Voertuig 3/Laadkabel 6 | ||
Laadtypen die voldoen aan de Europese normen (raadpleeg voor alle andere gevallen een erkende dealer). |
Laadtypen die voldoen aan de Europese normen (vervolg)
Gelijkstroom (DC)
Als de informatie verschijnt op de laadklep van het voertuig, volgt u de onderstaande instructies.
Voordat u een laadkabel aansluit, moet u controleren of de kleur en een van de letters op de aansluiting 3 overeenkomen met de kleur en een van de letters op het uiteinde 6 van de laadkabel.
Laadtype | Gelijkstroom (DC) | ||||
---|---|---|---|---|---|
-aansluiting | Voertuig 3/Laadkabel 6 | ||||
Laadtypen die voldoen aan de Europese normen (raadpleeg voor alle andere gevallen een erkende dealer). |
Oplaadaansluiting 3
Opmerking: verwijder bij insneeuwen de sneeuw rond het laadcontact van de auto alvorens de auto te koppelen of los te koppelen. De aanwezigheid van sneeuw in het laadcontatct kan immers het koppelen van het laadsnoer blokkeren.
De auto is uitgerust met twee laadcontacten aan de voorkant van de auto (afhankelijk van de auto):
- E-aansluiting voor opladen tot 22 kW;
- F: stopcontact voor opladen met gelijkstroom.
Opmerking: bij voertuigen uitgerust met een 11 kW-lader, kunt u de laadkabel aansluiten op het stopcontact E en een 22 kW-oplaadpunt, om het voertuig op te laden tot maximaal 11 kW.
Voorzorgsmaatregelen
Laad uw auto niet op en parkeer deze niet bij extreme temperatuursomstandigheden (hitte of kou).
In extreme gevallen kan het opladen enkele minuten duren voordat de motor start (de tractiebatterij heeft wat tijd nodig om af te koelen of op te warmen).
Wanneer de auto gedurende meer dan 7 dagen geparkeerd staat bij temperaturen lager dan -25 °C, kan de tractiebatterij mogelijk niet opgeladen worden.
Wanneer de auto gedurende meer dan 3 maanden geparkeerd staat met een laadniveau rond nul, kan de batterij mogelijk niet meer worden opgeladen.
Om de levensduur van uw tractiebatterij te vrijwaren, moet u vermijden om uw auto gedurende meer dan een maand met een hoog laadniveau geparkeerd te laten staan, vooral in perioden van extreme warmte.
Het beschikbare energieniveau is afhankelijk van de batterijtemperatuur. Dit kan daarom variëren tussen het moment waarop het voertuig wordt gestopt en opnieuw wordt gestart, afhankelijk van of de accu koud of warm is.
Voorzorgsmaatregelen
(vervolg)
Als voorbereiding op aankomst en parkeren in koude omstandigheden (temperaturen onder nul), moet het voertuig binnen ongeveer vier uur na het parkeren worden opgeladen als het laadniveau van de batterij lager is dan ongeveer 30%.
Bij aankomst op een koude locatie zal de batterijtemperatuur dalen tot rond de buitentemperatuur.
In een dergelijke situatie kan de bruikbare accucapaciteit (beschikbaar energieniveau) aanzienlijk verminderen, zodat het voertuig niet meer kan worden gestart.
Opmerking: de bruikbare capaciteit wordt tijdens de volgende rit weer teruggewonnen als de accutemperatuur voldoende stijgt.
U kunt de tractiebatterij het beste opladen na het rijden en/of in een omgeving met een gematigde temperatuur. Anders kan het opladen lang duren of onmogelijk zijn.
Tips
- Parkeer de auto bij erg warm weer bij voorkeur op een schaduwrijke/overdekte plaats om deze op te laden.
- Ook bij regen en sneeuw kan de auto worden opgeladen.
- Een ingeschakelde airconditioning verlengt de laadduur.
Als de installatie niet is beschermd tegen overspanning, wordt geadviseerd om de auto niet op te laden bij onweer (bliksem).
Opladen van de tractiebatterij
Stilstaande auto, contact uit:
- neem het oplaadsnoer uit de bagageruimte van de auto;
- druk op de schakelaar 6 of, afhankelijk van de auto, op de ontgrendelknop van de elektrische laadaansluiting op de kaart KAART: algemeen om de laadklep 10 te ontgrendelen.
- open de klep 8;
- sluit het uiteinde van het snoer aan op de voedingsbron;
- pak de handgreep 9 vast;
- sluit het snoer aan op de auto. Het waarschuwingslampje 7 knippert geel;
- wanneer u een klik hoort, controleert u of het laadsnoer goed is vastgeklikt. Controleer de vergrendeling en trek voorzichtig aan de handgreep 9.
Gebruik de oplaadklep 10 niet om het laadsnoer 2 aan op te hangen tijdens het opladen van de auto.
Het laadsnoer wordt automatisch op de auto aangesloten. Zo kan het snoer niet van de auto worden losgekoppeld.
Tijdens het opladen knippert het waarschuwingslampje 7 blauw.
Bij opladen met gelijkstroom (DC), mag de laadkabel tussen uw voertuig en de laadterminal niet langer zijn dan 30 meter.
Raadpleeg bij twijfel over de lengte van de kabel de eigenaar van de (DC) laadterminal.
Het is van essentieel belang om het laadsnoer goed uit te rollen om overhitting te voorkomen.
Gebruik geen verlengsnoer, meervoudige contactdoos of adapter.
Risico van brand.
Wanneer het opladen start, is de volgende informatie zichtbaar op het instrumentenpaneel:
- het energieniveau op het controlelampje van de batterij 11;
- het laadniveau van de batterij;
- een schatting van de resterende tijd (vanaf ongeveer 95% opgeladen wordt de resterende tijd niet meer weergegeven);
- afhankelijk van de auto geeft het waarschuwingslampje 12 aan dat de auto op een voedingsbron is aangesloten;
- uw voertuigbereik varieert afhankelijk van het laadniveau.
De oplaadtijd van de tractiebatterij hangt af van de hoeveelheid resterende energie en het vermogen van het oplaadpunt. Dit wordt tijdens het opladen weergegeven op het instrumentenpaneel DISPLAYS EN METERS.
Opmerking: onder bepaalde omstandigheden kan de werkelijke oplaadtijd langer zijn dan de oplaadtijd die op het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Dit hangt af van:
- de kwaliteit van het elektriciteitsnet;
- het eerste oplaadniveau;
- de buitentemperatuur is te laag;
- ...
Bij problemen met de laadkabel raden we u aan deze te vervangen door eenzelfde type kabel. Ga naar een merkdealer.
Het display op het instrumentenpaneel verdwijnt na enkele seconden. Het verschijnt weer wanneer de portieren worden ontgrendeld.
Als het opladen is voltooid, is het waarschuwingslampje 7 continu groen.
Het is niet noodzakelijk om op reserve te staan om de auto op te laden.
Storingen
Als het waarschuwingslampje 7 rood knippert:
- koppel de kabel 2 los van het stopcontact 3 en van de voeding, volgens de procedure op de volgende pagina.
- sluit de kabel 2 opnieuw aan op dezelfde of een andere, nabije voedingsbron.
Als het waarschuwingslampje 7 rood blijft knipperen, raadpleegt u een erkende dealer.
Voorzorgen bij het loskoppelen van de aansluiting
- Druk op de schakelaar 6 of, afhankelijk van de auto, op de ontgrendelknop van de elektrische laadaansluiting op de kaart KAART: algemeen om de laadklep te ontgrendelen en de laadkabel 2 los te maken vanuit het voertuig.
- pak de handgreep 9 vast;
- ontkoppel de laadkabel 2 van de auto;
- de klep 8 moet dicht zijn;
- u moet de 10 laadklep sluiten en erop drukken om deze te vergrendelen;
- ontkoppel de kabel 2 van de stroombron 1;
- Berg de kabel 2 op in de bagageruimte.
Respecteer absoluut de volgorde van de handelingen voor het loskoppelen.
Opmerking: na een lange oplaadbeurt van de tractiebatterij kan de kabel warm zijn. Gebruik daarom de handgrepen.
Koppel bij een onverwachte laadonderbreking (laadfout, defecte oplaadterminal, enz.) de kabel 2 los en zorg dat de laadklep goed gesloten en vergrendeld is 10 voordat u opnieuw probeert op te laden of voordat u het voertuig start.
Nadat u op de knop voor het ontgrendelen van de laadkabel hebt gedrukt, hebt u 30 seconden om deze los te halen voordat dit weer wordt vergrendeld.
Gelieve op de auto geen antistatische tape te installeren om het controlesysteem niet te verstoren.
Sticker 13
Het etiket 13 op de laadklep 10 laat zien hoe de laadstatus wordt aangeduid via het controlelampje 7:
- geel knipperen: de kabel is aangesloten op de auto en het systeem voert zijn controles uit;
- blauw knipperen: auto wordt opgeladen;
- continu blauw branden: programmeren van opladen is geactiveerd;
- brandt continu groen: de auto is volledig opgeladen;
- knippert rood: bedrijfsstoring.
Het etiket 13 aan de rechterkant herinnert u aan de volgende instructies:
- reinig de oplaadklep niet met behulp van een hogedrukspuit;
- bij stilstaande auto kunnen de klep en de oplaadklep worden geopend;
- als de auto rijdt, moeten de klep en de oplaadklep gesloten zijn;
- open de klep om de oplaadkabel aan te sluiten;
- sluit de klep na het loskoppelen weer;
- aansluiting op een gewoon stopcontact, een oplaadpunt met wisselstroom of met gelijkstroom;
- raadpleeg de gebruikshandleiding van uw auto voor meer informatie over het laden.
Sticker 14
Afhankelijk van het voertuig zit een van de labels 14 op de oplaadklep 10.