360°-CAMERA
Met behulp van de informatie van de camera´s 1, 2 en 3 in de voorbumper, buitenspiegels en op de achterklep, alsook met de ultrasone detectoren 4 in de bumpers, helpt de functie bij moeilijke manoeuvres (bijv. parkeren) door de omgeving van de auto weer te geven.
Werkzaamheden
De camera´s sturen vier afzonderlijke beelden naar het multimediascherm 5.
Hiermee kunt u de omgeving van de auto bekijken:
- beeld camera: met behulp van de camera 1;
- beeld achterkant: met behulp van de camera 3;
- beeld van bovenaf: met behulp van de camera 1, 2 en 3;
- beeld zijkant voorzijde (afhankelijk van de auto): met behulp van de camera 2 (passagierskant).
De ultrasone detectoren detecteren obstakels aan de voorkant, achterkant en (afhankelijk van de auto) zijkant van de auto.
Let op: zorg ervoor dat de camera´s niet zijn afgedekt (door vuil, modder, sneeuw enz.).
Deze functie is een (extra) hulpmiddel. De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk.
De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het manoeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje, enz.) in uw blinde hoek bevinden.
Beeld voorkant 1
Het beeld van de camera aan de voorkant wordt weergegeven op het multimediascherm 5.
Vaste tekening 6
Het beeld “voor” dat wordt verzonden naar het multimediascherm 5 wordt weergegeven met één of twee richtlijnen 6 en 7.
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp van een of meer tekeningen (bewegend voor de verplaatsingsrichting en vast voor de afstand).
De vaste tekening bestaat uit gekleurde merktekens A en B, die de afstand achter de auto aangeven:
- B(geel) op ongeveer 70 centimeter van de auto;
- A(groen) op ongeveer 150 centimeter van de auto.
Bewegende tekening 7 (afhankelijk van de auto).
Deze wordt in het blauw getoond op het multimediascherm 5. Het geeft de verplaatsingsrichting van de auto aan afhankelijk van de stand van het stuurwiel in het beeld voor.
De bestuurder moet zich bewust zijn van de dode hoek die zich ongeveer 40 cm vanaf het uiteinde van de voorbumper bevindt in de “Beeld voorkant”-modus van de 360°-camera. Om elk risico van ongelukken te vermijden, moet een bestuurder voorzichtig zijn met visuele en auditieve waarschuwingen die door het parkeerhulpsysteem worden ondersteund. Het parkeerhulpsysteem geeft de afstand weer in de 360°-weergave met gekleurde indicatielijnen voor elke sensor die een obstakel registreert.
Beeld achterkant 3
Het beeld van de camera aan de achterkant wordt weergegeven op het multimediascherm 5.
Vaste tekening 6
Het beeld “achter” dat wordt verzonden naar het multimediascherm 5 wordt weergegeven met één of twee richtlijnen 6 en 7.
Dit systeem wordt eerst gebruikt met behulp van een of meer tekeningen (bewegend voor de verplaatsingsrichting en vast voor de afstand).
De vaste tekening bestaat uit gekleurde merktekens A, B en C die de afstand achter de auto aangeven:
- C(rood) op ongeveer 30 centimeter van de auto (alleen beeld achter);
- B(geel) op ongeveer 70 centimeter van de auto;
- A(groen) op ongeveer 150 centimeter van de auto.
Bewegende tekening 7 (afhankelijk van de auto).
Deze wordt in het blauw getoond op het multimediascherm 5. Het geeft de verplaatsingsrichting van de auto aan afhankelijk van de stand van het stuurwiel in het beeld achter.
Het 5 multimediascherm geeft een omgekeerd beeld van de achterkant 3 net als in een achteruitkijkspiegel.
Bij beeld voorkant of achterkant: als u op een helling manoeuvreert, kunnen voorwerpen die op het multimediascherm worden weergegeven dichterbij of verderaf zijn dan het lijkt.
Houd hier rekening mee om de juiste afstand te bepalen voordat u een manoeuvre uitvoert.
De richtlijnen voor de beelden voor, achter en opzij zijn een op een horizontale ondergrond geprojecteerde weergave; deze informatie geldt niet bij een verticaal of op de grond geplaatst voorwerp.
Voorwerpen die op de rand van het multimediascherm worden weergegeven, kunnen vervormd lijken.
In geval van te veel licht (sneeuw, auto in de zon, enz.) kan het zicht van de camera gestoord zijn.
In de gecombineerde weergave van de camera´s:
- staande voorwerpen (stoepen, auto enz.) kunnen vervormd worden weergegeven bij het beeld van bovenaf;
- alle voorwerpen bovenop de auto worden niet weergegeven.
Beeld van bovenaf
Het beeld van bovenaf is een gecombineerde weergave van camera 1, 2 en 3.
Het geeft de bovenkant van de auto en de omgeving weer.
Dit beeld kan worden gebruikt om een beeld van de positie van de auto in relatie tot zijn directe omgeving (voorkant, achterkant en zijkant) te bevestigen.
Het beeld 8 geeft de positie van de auto aan. 9-gebieden die niet door de camera´s worden gedetecteerd worden in het zwart weergegeven.
Bij de modus “Beeld van bovenaf” zijn de voorwerpen die worden weergegeven in werkelijkheid verder weg dan ze lijken.
Houd hier rekening mee om de juiste afstand te bepalen voordat u een manoeuvre uitvoert.
Beeld zijkant aan de passagierszijde voor 2
(afhankelijk van de auto)
De camera, gemonteerd op de buitenspiegel, verzendt een beeld van de zijkant naar het multimediascherm 5.
Afhankelijk van de auto kunt u het multimediascherm gebruiken om het beeld van bovenaf te veranderen in een beeld zijkant voor. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.
Het “Beeld zijkant aan de passagierszijde voor” wordt verzonden naar het multimediascherm met richtlijnen om de afstanden te meten.
Vaste richtlijnen 10, 11 en 12
Vaste richtlijn 10 toont het voorste deel van de auto.
Vaste richtlijn 12 toont de breedte van de auto inclusief de buitenspiegels.
Vaste richtlijnen 11 worden weergegevens als rode stippellijnen. Dit zijn uitbreidingen van de vaste richtlijnen 10 en 12.
Afhankelijk van de auto kunt u het multimediascherm gebruiken om het beeld van bovenaf te veranderen in een beeld zijkant voor. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.
Waarneming van obstakels
Als het systeem ingeschakeld is, als de functie “Parkeerhulp” één of meerdere obstakels in de auto detecteert, geven de 13-indicatorlijnen het volgende weer:
- op het beeld van bovenaf;
- op het beeld zijkant aan de passagierszijde voor (afhankelijk van de auto).
Naast de geluidswaarschuwing geven deze indicatorlijnen de nabijheid van obstakels in verschillende kleuren weer:
- Groen: obstakel op tussen 50 en 70 cm afstand;
- Gele: obstakel op tussen 50 en 30 cm afstand;
- Rood: obstakel binnen de 30 cm.
Deze indicatorlijnen tonen ook de plaats waar de obstakels worden gedetecteerd, zoals aangegeven door hun posities met betrekking tot het symbool “auto”.
Voor meer informatie PARKEERHULP
Inschakelen/uitschakelen
Automatische modus
Bij stilstaande auto en lopende motor wordt de automatische modus geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Het beeld achterkant en het beeld van bovenaf verschijnen op het 5 multimediascherm.
Als er snel vanuit zijn achteruit naar zijn vooruit wordt geschakeld, worden het beeld achterkant en het beeld van bovenaf op het 5 multimediascherm vervangen door het beeld voorkant en het beeld van bovenaf.
De automatische modus wordt uitgeschakeld:
- als de versnellingshendel in Neutraal (handgeschakelde versnellingsbak) staat of in stand N of P (automatische transmissie) gedurende ongeveer drie seconden;
- bij een rijsnelheid van meer dan 10 km/u.
Handmatige modus
Voor het activeren van de handmatige modus wanneer de auto stilstaat en de motor loopt drukt u op de 14-schakelaar. Het beeld voorkant en beeld van bovenaf verschijnen op het multimediascherm.
De handmatige modus wordt uitgeschakeld:
- wanneer de rijsnelheid 10 km/u bereikt;
- als de versnellingshendel drie minuten niet is gebruikt;
- als u drukt op de 14-knop.
- Gebruik deze functie niet als de buitenspiegels zijn ingeklapt.
- Controleer of de achterklep goed gesloten is voordat u de functie gebruikt.
- Plaats geen voorwerpen op of voor de camera´s.
Het verschil tussen de geschatte afstand en de werkelijke afstand
Een steile heling oprijden of in zijn achteruit richting een steile helling rijden
De vaste richtlijnen 15 tonen de afstanden dichterbij dan ze werkelijk zijn.
De voorwerpen die op het scherm worden getoond, zijn in werkelijkheid verder weg op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voorwerp op D wordt weergegeven is de werkelijk afstand van het voorwerp E.
Een steile heling afrijden of in zijn achteruit richting een steile neerwaartse helling rijden
De vaste richtlijnen 15 tonen de afstanden verder weg dan ze werkelijk zijn.
Daarom zijn de voorwerpen die op het scherm worden getoond in werkelijkheid dichterbij op de helling.
Als er op het scherm bijvoorbeeld een voorwerp op G wordt weergegeven is de werkelijk afstand van het voorwerp F.
Rijden of achteruitrijden richting een uitstekend voorwerp.
Positie H lijkt verder weg dan de positie J op het scherm. Maar positie H is op dezelfde afstand als positie K.
De verplaatsingsrichting die wordt aangegeven door de vaste en mobiele richtlijnen houden geen rekening met de hoogte van het voorwerp. Dus het risico bestaat dat de auto tegen het voorwerp botst als deze er in zijn achteruit naartoe rijdt K.
Beperkingen van de functie
Het systeem kan geen voorwerpen weergeven die zich in bepaalde zones bevinden.
In de modi beeld voorkant of beeld achterkant kan het systeem niet worden gebruikt om een voorwerp in zone L te bekijken.
In de modus beeld van bovenaf kan het systeem niet worden gebruikt om een groot voorwerp in zone M (in de buurt van de rand van de weergegeven zone) te bekijken.
Afstellen van de weergave
Met het contact aan, drukt u op de 14-schakelaar of zet u de selecteurhendel in stand R (bij een automatische versnellingsbak) of in zijn achteruit (bij een handgeschakelde versnellingsbak) om de functie te kunnen gebruiken.
De functie geeft verschillende beelden weer op het scherm, afhankelijk van de stand van de versnellingshendel.
Afhankelijk van de auto, kunt u “beeld van bovenaf” of “beeld zijkant aan passagierszijde” voor selecteren.
Voer deze verstellingen uitsluitend uit als de auto stilstaat.
Als de versnellingshendel in stand R staat (bij een automatische versnellingsbak) of in zijn achteruit (bij een handgeschakelde versnellingsbak), zijn de volgende weergaven beschikbaar:
- Scherm verdeeld tussen beeld achterkant/beeld van bovenaf;
of
- Scherm verdeeld tussen beeld achterkant/beeld voorkant (afhankelijk van de auto).
Bij het schakelen van zijn achteruit naar P (bij een automatische transmissie) of naar Neutraal (bij een handgeschakelde versnellingsbak) zijn de volgende weergaven beschikbaar:
- Scherm verdeeld tussen beeld achterkant/beeld van bovenaf;
of
- Scherm verdeeld tussen beeld achterkant/beeld voorkant (afhankelijk van de auto).
Bij het schakelen van zijn achteruit naar D (bij een automatische transmissie) of naar een versnelling (bij een handgeschakelde versnellingsbak) zijn de volgende weergaven beschikbaar:
- Scherm verdeeld tussen beeld voorkant/beeld van bovenaf;
of
- Scherm verdeeld tussen beeld voorkant/beeld zijkant voor (afhankelijk van de auto).
De camera-instellingen aanpassen.
U kunt de volgende instellingen wijzigen:
- de helderheid;
- kleuren;
- het contrast.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem voor meer informatie.
Let op: om veiligheidsredenen worden de beelden niet weergegeven in het menu instellingen als de auto rijdt.